Van Eichmann zijn we nog niet af

  • Theo van Willigenburg
Eichmann

Was de oorlogsmisdadiger Eichmann een nazibeest, een roofdier? Of was hij een gewoon mens, net zoals wij allemaal, die eerder uit gedachteloosheid en principeloosheid dan uit diepe overtuiging kwam tot de meest verschrikkelijke daden. Volgens Hannah Arendt was Eichmann helemaal geen monster, maar eerder een voorbeeld van de ‘banaliteit van het kwaad’.

Die visie is altijd omstreden geweest en dat is begrijpelijk. Zij zet niet alleen elke ambtenaar, maar ook elke brave burger in de beklaagdenbank als iemand die een massamoordenaar kan worden als de omstandigheden er maar toe zijn. Bovendien impliceert het dat zo’n vreselijke genocide opnieuw mogelijk zou zijn en dat is het laatste wat we willen. We mogen allemaal “tot zonde geneigd” zijn, dit kwaad is zo uniek dat het veroorzaakt moet zijn door uniek slechte mensen. Arendts critici hebben onlangs nieuwe argumenten gevonden in twee grote Eichmann-biografieën (van David Cesarani en Bettina Stangneth) waarin bronnen worden geciteerd waaruit blijkt dat Eichmann een overtuigde Nazi was die fanatiek zijn werk deed en daar nooit spijt van kreeg. Eichmann was volgens deze biografieën helemaal geen gewoon mens, maar een extreme oorlogsmisdadiger die zijn rol als eenvoudige, gehoorzame ambtenaar met verve had weten te ensceneren. De gedachte dat er een Eichmann ‘in ons allemaal’ schuilt zou daarom onzinnig zijn.

Is dat werkelijk zo? Dat Eichmann een overtuigde antisemiet was maakt hem in zijn tijd niet bijzonder. Zowel het latente als het rabiate antisemitische waren aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw in de Duits-Oostenrijkse wereld wijdverbreid. Friedrich Nietzsche rept regelmatig over “die vele verschrikkelijk antisemitische tronies” om hem heen. Maar het antisemitisme was niet alleen een volkziekte, het was in alle kringen ruimschoots voorhanden. De geniale componist Richard Wagner bekende dat hij diepe walging voelde als hij alleen al dacht aan de gestalte of de stem van een Jood. Hij sloot zich aan bij de intellectuelen die Joden beschouwden als ongedierte dat verdelgd moest worden. 

Geen genocide is mogelijk zonder een ideologie die het geweld tegen medemensen rationaliseert door hen hun menselijkheid te ontnemen. Eeuwenlang gebeurde dat door ‘hogere’ en ‘lagere’ rassen te onderscheiden. Zo’n onderscheid kan zelfs in korte tijd worden verzonnen en aanvaard, zoals bij de slachtingen tussen Hutu’s en Tutsi’s in Rwanda. Maar ook politiek georganiseerde religieuze tegenstellingen kunnen mensen verblinden, zoals tijdens de burgeroorlog op de Balkan. Heel gewone boeren slachtten in Bosnië hun moslimburen af, met wie ze jarenlang in vrede hadden geleefd. De recente geschiedenis laat zien dat niets zo veranderlijk en verraderlijk is als ‘de tijdgeest’.

Toch werd niet elke antisemiet in Eichmanns tijd een volkerenmoordenaar. De dynamiek van een massabeweging kan mensen doen participeren in ongekend groepsgeweld. Haat en woede kunnen leiden tot pogroms met honderden slachtoffers. Maar een genocide zoals Eichmann die organiseerde lijkt te vragen om iets heel anders dan heftige emoties en groepsdruk. Het vereist juist minder emoties, een abstrahering van de menselijke werkelijkheid, een zekere verzakelijking door een verregaande bureaucratisering van het kwaad. Eichmann kon zijn slachtoffers blijven zien als cijfers en namen in een kaartenbaksysteem. Zijn antisemitisme zal ongetwijfeld hebben bijgedragen aan zijn fanatieke inzet, maar de omvang en de duur van zijn misdaden zijn alleen te begrijpen vanuit het onvermogen tot kritische reflectie en empathie waar Hannah Arendt op doelde. En juist dat onvermogen werd in stand gehouden en gevoed door zijn opstelling als bureaucraat: een brave ambtenaar die bevelen gehoorzaamt.

Wat Arendt ons leert is niet alleen dat heel gewone mensen, als de omstandigheden het toestaan, vreselijke dingen kunnen doen of toelaten, maar dat naast ‘tijdgeest’ ook andere factoren kunnen meespelen die het onvermogen tot reflectie vergroten: de behoefte om je aan te passen aan het ‘politiek correcte’ bijvoorbeeld of de neiging je ogen te sluiten voor wat ‘niet klopt’. Wat Arendt ons vooral onder de neus wrijft is hoe bureaucratisering van een nare kwestie kan leiden tot ongedachte wreedheden, net zoals de bezwerende uitroep dat iets ‘democratisch’ is besloten of anderszins door ‘de juiste instanties’ is gelegitimeerd. Verwijzen naar ‘legitieme besluiten’ is een vorm van afschuiven van je verantwoordelijkheid. Het aannemen van een bureaucratische houding is een vorm van je afschermen van de voelbare menselijkheid van een ander door het plaatsen van een balie waarachter die ander moet wachten, door te praten over beleid en statistieken in plaats van over personen en door het introduceren van typisch bureaucratische criteria voor goed en kwaad (‘target wel/niet gehaald’). Eichmann was een ambtenaar die gehoorzaamde en duizenden transporten organiseerde. Hij deed dat met overtuiging: hij kon zijn daden ‘rechtvaardigen’, er argumenten voor verzinnen, om zo een te grote innerlijke spanning te voorkomen.

Hannah Arendt had gelijk, helaas: als het erop aankomt zouden de meesten van ons dat in andere omstandigheden net zo doen. Eichmann blijft onze soortgenoot. 

Foto: Smells Like Francis Bacon: Three Studies for Figures in a Glass Cage #2 door Smemetnjak (CC BY 2.0)

 

Tags: